Ontvangen [door het zendelinggenootschap te Rotterdam] 10 Oct 1844
Sara Abel, weduwe van de zendeling Frederich Wilhelm Holtz
Aan
Bestuurderen van het vaderlandsch Zendelingengenoorschap te Rotterdam
De eerwaarde Heeren!
Geliefde Broeders in den Heer!
Ingevolge van het overlijden van mijnen echtgenoot, is mij uwel Eerw: brief van den 1ste July 1843 op den 23sten January dezes jaars, ter hand gesteld geworden.
Ik acht het als mijnen pligt, Uwel Eerw: de ontvangst daarvan , bij dezen te beregtenen overstelpt van droefdheid, geef ik Uwel Eerw: langs dezen weg kennis: dat mijn tedergelief, de echtgenoot, na een kortstondige, doch hevige ziekte, zijnde lijdende geweest aan de kramp in de maag, alhier op den 5den Juny In den leeftijd van Vier en Veertig jaren, uit mijne liefde armen, door den dood is ontrukt geworden, mij nalatende: eenen vijfjarigen zoon met name Johan Adam, die nog te jong is, om dit zijn verlies te kunnen beseffen. Ik heb de genoegens van eenen blijkbaar door de Voorzienigheid gezegenden echt, gedurende bijna zeven jaren met hem mogen ondervinden en deelen. Dankbaar en erkentelijk moet ik berusten en den wil van het OM?? -bestuur, na het genot van een zoo groot en bijzonder voorregt. Ofschoon deze treurige gebeurtenis mijn gevoel weemoedig maakt, wordt hetzelve evenwel getemperd door het terug zien op zijn leven, vol opregtheid, welwillendheid en onderwerping aan het alwijze bestuur der Voorzienigheid, waarvan ik den zegenrijken invloed in zoo groot eene mate gevoelens moge. De hoop van hem eenmaal in de gewestens der zaligheid te zullen wederzien, de gedachte eener blijde en onsterfelijkeheid, verzachtte mijne bittere smaak en deed mij blijmoedig terug zien, op ieder stapje dat mij het hemelsch vaderland nader bragt. Met gevoel heb ik Uwel Eerw: brief gelezen, de daarin bevatte waardeder vertroosting, Eenigen mijne smart. Voor mijn gewond hart vind ik daaruit verzachtenden balsem en versterking in het geloof aan Hem, die steeds mijne heiligste toevlugt is geweest, die, hoe zwaar zijne hand mij ook bezocht heeft, door het afieschen van hem, die Hij mij tot eenen gezel gedurende mijne vreemdelingschap op dit benedenrond geschonken heeft, nog land in mijnen tegenwoordigen toestand, eenen liefderijken en zorgenden Vader blijft. Thans met mijnen eenigsten zoon verstoken zijnde, van de zorg eens teder en echtgenoots en vaders, mocht ik mij verheugen door de mildadigheid van Uwel Eerw: in het genot van mijn pensioen welke mij f50,- zilver per maand bedraagt. Doordrongen van dankbare gevoelens, breng ik Uwel Eerw: daarvoor mijnen dank toe en met het oog omhoog geslagen, smeek ik de Voorzienigheid af dat zij Uwel Eerw: haren bijstand schenken moge in het medewerken aan het wezentlijk en waar geluk van onze natuurgenooten, die nog helaas verstoken zijn van de reine en goddelijke leer des evangelies. Zjj sterke Uwel Eerw: op eenen waaarlijk gewigtigen arbeid en beloone u, op de kennelijkste wijze, voor alle uwe ondernemings in het bewonderen van 's naastens toekomstig geluk. Na mij en mijnen zoon in de bescherming van Uwel Eerw: te hebben aanbevolen noem ik mij met hoogachting
Des eerwaarde Heeren
Geleifde Broeders in den Heer!
Uwel Eerw: Uw dienares
S Holtz geboren Abel.